Het wettelijk kader van de deontologische code
Het ‘koninklijk besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van de voorschriften inzake de plichtenleer van de psycholoog’ is het eerste referentiedocument met dwingende gedragsregels voor alle psychologen in België.
De inhoud van deze deontologische code is eerst en vooral tot stand gekomen dankzij een werkgroep die samengesteld werd op uitnodiging van onze toenmalige voogdijminister, minister van Middenstand en Zelfstandigen, Sabine Laruelle. Onder leiding van een jurist van de FOD Economie werkten ervaren psychologen van de beroepsverenigingen BFP en APPPsy een eerste voorstel uit, gebaseerd op de reeds bestaande code van de BFP. Vervolgens vroeg de minister adviezen over dit voorstel aan de Psychologencommissie en de Raad van State, zoals voorzien in de wetteksten terzake. Na verwerking van beide adviezen werd de code uiteindelijk goedgekeurd door de Ministerraad en gepubliceerd in het Staatsblad.
In juni 2018 werd de plichtenleer aangepast via het koninklijk besluit van 4 juni 2018 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot vastellling van de voorschriften inzake de plichtenleer van de psycholoog. Hiermee werden de volgende veranderingen doorgevoerd:
- de titel van hoofdstuk III wordt veranderd naar 'De plichten van de psychologen' om het zo in overeenstemming te brengen met de feitelijke inhoud van het hoofdstuk en om iedere vorm van verwarring uit te sluiten;
- afdeling I en II van hoofdstuk III die de artikelen 5 tot 13 bevatten, worden geschrapt om de fouten die in deze stukken voorkomen weg te werken;
- een nieuw artikel 5 wordt ingevoegd dat de verwarring tussen het beroepsgeheim en de discretieplicht beoogt te doorbreken: "De psycholoog die, uit hoofde van zijn staat of beroep, in het bezit is van geheimen die hem werden toevertrouwd, is gehouden tot het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. De psycholoog is, ten allen tijde, gehouden tot een discretieplicht, zelfs wanneer de activiteit uitgeoefend door de psycholoog niet behoort tot de categorie van activiteiten die hem verplichten tot het beroepsgeheim."
- de titel van afdeling III van hoofdstuk III wordt geschrapt gezien deze titel met de bovenstaande wijzigingen nog maar weinig bestaansreden heeft.
De wijzingingen aan de code zijn uitgewerkt door het kabinet van de minister van Middenstand, in overleg met een werkgroep binnen de Psychologencommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de beroepsverenigingen.
Als koninklijk besluit verhoudt de code zich op een specifieke manier tot andere rechtsnormen. Deze verhouding noemt men ‘de hiërarchie van de rechtsregels’. Hierbij geldt dat een lagere rechtsnorm niet in tegenstrijd mag zijn met een hogere. Zo staat een wet bijvoorbeeld hoger dan een koninklijk besluit. Indien er sprake is van een tegenstrijdigheid, hebben de principes in het Strafwetboek die betrekking hebben op het beroepsgeheim (vb. art. 458) bijvoorbeeld voorrang op de principes in de deontologische code die over het beroepsgeheim handelen. De professionele verplichtingen uit de code krijgen dan weer voorrang op de regels in een arbeidscontract. Dit principe wordt zelfs uitdrukkelijk benoemd in artikel 28 van de deontologische code.
>> Klik hier voor informatie over de bestaansreden van het tuchtrecht en de deontologische code